vrijdag 21 juni 2013

Betovering

Je kunt de bomen horen ademhalen, zo stil is het. De lucht is vol van verwachting. Er zindert iets, iets wat je moeilijk onder woorden kunt brengen. Alsof er op je gelet wordt, maar je ziet niemand. Hoog in de boom zingt een merel, een regenvogel. De volgende bui zal niet lang op zich laten wachten. In de verte kun je de donder al horen. Hier onder de grote oude eik is het veilig. In geen duizend jaar is hier midden in het bos de bliksem ingeslagen. De kruin van de boom is als een grote zaal met schaarse verlichting. De stam glimt van het water dat nog naar beneden stroomt, maar het mos is droog en warm.
Ik ben hier alleen onder dit prachtige bladerdek. Toch voel ik me niet alleen. Honderd ogen gluren naar mij zonder dat ik hen kan zien. Maar ze zijn er dat weet ik, dat voel ik.
Ondanks dat het de langste dag is, is het donker. Niet alleen onder de eikenboom, waar het schemerig is. De dikke donkere wolken houden het zonlicht tegen.
Het zachte mos is heerlijk in mijn rug en onder mijn voeten. Ik trek mijn omslagdoek over mij heen. Het is te nat om verder te gaan. Ik luister naar de ademhaling van de bomen.

Opeens zijn er duizend lichtjes boven mij en hoor ik heldere muzikale stemmen klinken. Ik blijf stil liggen om het twinkelende beeld en tinkelende geluid niet te storen. Ik ben bang dat het uit gaat, verdwijnt zo plotseling als het gekomen is.
“He, kijk eens. Hier ligt er een,” zegt een melodieuze stem vlak naast mij. “Nou, dat is er dan een die niet gevoelig is voor onze magie.” Ik durf niet opzij te kijken, maar ben echt heel nieuwsgierig. De stemmen zijn prachtig om te horen. Het lijkt of er belletjes rinkelen, harpen tokkelen en een warme trommel zacht het ritme drumt.
“Au,” roep ik uit als een van de wezens die bij de stemmen horen, mij een venijnige trap geeft. “Het leeft,” concludeert de stem. Nu durf ik me om te draaien en zie twee lange slanke stralende gestalten voor mij staan. Het zijn elven. “Ja, ik leef,” zeg ik boos terwijl ik over mijn pijnlijk zij wrijf. Ze lachen me hartelijk uit. Een heel aanstekelijke lach en zonder dat ik er iets aan kan doen, lach ik mee tot de tranen over mijn wangen biggelen. Een van de elven steekt een hand uit en met een lange elegante vinger vangt hij een traan op. De traan ligt op het topje van zijn vinger en schittert als een diamant in alle kleuren van de regenboog. De elf blaast er tegenaan. De traan spat uiteen in duizend schitterende scherven. De elf kijkt mij vriendelijk aan en steekt zijn hand naar mij uit.
“Wij vieren hier vannacht ons midzomerfeest en jij bent onze eregast,” zegt hij uitnodigend. De andere elf kijkt hem vragend aan, maar dan haalt hij zijn schouders op en geeft mij ook een elvenhand.

Als ik wakker word, staat de zon hoog aan de hemel. Mijn rug is stijf en pijnlijk. Onder het mos ligt een boomwortel die ik gisteren niet voelde. Ik rek me uit en gaap hartsgrondig. Ik heb het gevoel dat ik de hele nacht heb gedanst en gefeest. Ik herinner mij prachtige muziek, schitterende dansparen, de heerlijkste hapjes en een goddelijke drank. Zo’n werkelijke droom heb ik zelden.

Liefs,
Simone

donderdag 13 juni 2013

De klusjesman

Er komt een klusjesman bij mijn moeder. Ik ben er ook om even snel een bakkie te doen. Zij is al wat ouder, maar nog zeker niet 'der dagen zat'. De klusjesman komt binnen en gaat vlak voor mij staan. Ik geef hem een hand. “Simone”, zegt ik. Hij neemt mij van top tot teen op. Zijn blik begint op de grond, stijgt een stukje tot hij bij mijn voeten komt, gaat snel verder naar mijn romp en blote schouders, blijft hangen op de hoogte van mijn gebruinde gezicht en sprankelende ogen. Dan vindt hij zijn tong weer terug en stelt zich voor als: “Tja, dat is wat anders.” Vol medelijden en een te duidelijke angst wil hij zijn ogen weer laten zakken. Ik zeg snel dat dit voor mij niet anders is, maar heel normaal. Dan druipt zijn blik af.
Mijn moeder biedt de man een kopje koffie aan voordat hij zich kan storten op de watervoorziening in het toilet. Hij gaat voor mij zitten. Een verlegen gesprek begint. Of ik zelfstandig woon, vraagt hij. Ik onderdruk een zucht en zeg achteloos dat ik om de hoek woon. “Uw moeder was ook in de lappenmand”, meldt de man aan mij en refereert aan het gebroken hakbeen dat mijn moeder nu al zo'n drie maanden bezig houdt. “Ik toen zeker 10 weken bij mijn dochter gewoond”, brengt mijn moeder trots in. En ik gooi nog wat olie op het vuur: “Iemand moest toch voor haar zorgen. Zij kon helemaal niets!”
De arme man kijkt mij verschrikt aan en probeert in zijn hoofd het plaatje te maken. Een totaal invalide (= letterlijk vertaald 'onwaardig' ) vrouw die haar moeder in huis neemt om te verzorgen. Het wordt geen helder beeld, merk ik. Om het beeld nog troebeler te maken, vertel ik dat zij in mijn huis alles weer zelf kon. Eten koken, douchen, zelfs de was doen. Omdat mijn huis rolstoelvriendelijk is, waren er geen belemmeringen om vanuit een rolstoel te leven. Hij geeft het op, neemt een slok van zijn koffie en begint over iets anders.
Vol medelijden en een beetje angstig neem ik even later afscheid van de klusjesman. Ik hoop diep van binnen dat ik nooit word zoals hij.

Liefs,
Simone